Negev Woestijn
RONDREIS ISRAËL
De Negev , vaak ook Negeb genoemd (letterlijke betekenis ‘de droge’), is een woestijn in het zuiden van Israël. Het is een rotsachtige woestijn. Het is een mengeling van bruine, rotsachtige bergen onderbroken door wadi’s (droge rivierbeddingen die kort bloeien na regen) en diepe kraters. Al vele duizenden jaren wordt de Negev bewoond door bedoeïenen, die daar wonen in kleine gemeenschappen of dorpen.
NEGEV WOESTIJN
4 NOVEMBER 1995
Om 6:30 uur staan we op. We nemen vandaag maar niet de lift maar de trappen want het duurt een hele tijd voordat de lift op onze etage komt. Op elke verdieping stopt de lift tijdens de sabbat automatisch, blijft een paar minuten open en gaat dan naar de volgende verdieping…. en zo alle 15 verdiepingen op en af. Het ontbijt is vanwege de sabbat helemaal op de zelfbedieningstour inclusief thee en koffie. We zien zelfs vandaag helemaal geen obers rondlopen in de ontbijtruimte van het hotel. Om 8:00 uur vertrekken we voor onze tocht naar de Negev-woestijn in de ‘Desert Safari’ truck. Geen getoeter op de weg en nauwelijks verkeer vanwege de sabbat.
We maken als eerste een stop bij de bedoeïenen die op vele plekken in de woestijn leven. Ze hebben eigen waterreservoirs wat ook de reden is dat ze grote vlakten nodig hebben om te kunnen overleven. Is het ene waterreservoir op, dan trekken ze naar een volgende locatie waar water is te vinden. Dat is ook de reden dat ze helemaal niet blij zijn dat de staat de stad steeds verder wil uitbreiden richting hun woongebied. De ruimte is voor hun van levensbelang. De vrouw bij de bedoeïenen zorgt voor de kinderen, het schoon houden van de tent, het eten; eigenlijk voor alles wat rond de tent moet gebeuren. De meisjes worden uitgehuwelijkt, maar de bruidsschat van bijvoorbeeld 30 kamelen gaat naar de vader van de bruid. Mocht haar man overlijden dan krijgt zij de bruidsschat om te kunnen overleven. Overal zie je geiten en schapen rondlopen. De tenten waar ze in leven worden gemaakt van doeken die ze weven van geitenhaar; wat uitzet als het nat wordt en daardoor geen kou of wind doorlaat. Over een grote tent doen ze ongeveer 20 jaar om die te maken. De in- en uitgang van de tent is altijd gelegen aan de oostkant en het best geweven geitenharen doek wordt altijd voor de achterkant van hun tent gebruikt i.v.m. de regen. De bedoeïenen hebben hun eigen wetten. Wanneer ze hun tent verlaten zal niemand de tent betreden; laat staan daar iets uit meenemen. Mocht de heer des huizes met zijn kudde van huis zijn en de vrouw is alleen thuis mag je als man nooit de tent betreden. Zou je dit toch doen zal de heer des huizes, zelfs na tien jaar, je nog wreken door je te vermoorden. Nou we zijn gewaarschuwd….
Via schitterende uitzichten en flink wat gehobbel maken we een stop op het hoogste punt in de Judea-woestijn waar we inmiddels zijn beland. Dit hoogste punt zou de plek zijn waar volgens de Joodse overlevering de zondebok werd geofferd. Vanuit dit strategisch zeer belangrijke punt heb je een perfect overzicht op de diverse aanvalswegen; want in één nacht is het mogelijk om via dit gedeelte van de woestijn Jeruzalem te bereiken. We vervolgen onze weg al hobbelend door de woestijn naar het klooster Mar Saba, werkelijk schitterend gelegen in een vallei. Het is bloedheet maar ondanks deze hitte groeien er toch planten in de woestijn die door de bedoeïenen worden gebruikt, zoals kamille, een maggiplant en verschillende geneeskrachtige planten. Na een regenbui gebruiken de bedoeïenen de klei, die alleen in beddingen is te vinden en heel fijn van structuur is voor het maken van potten. Deze klei droogt supersnel. Onderweg zien we ook veel kamelen, achter elkaar aan lopen. Ze zijn van de bedoeïenen en lopen makkelijk 40 km per dag. Hun ogen en neusgaten kunnen ze afsluiten als er zandstormen de kop opsteken. Per dag drinken ze zo’n 60 liter water! Onze volgende stop is bij de tombe Nebi Musa, de begraafplaats van Mozes volgens de moslims. De bedoeïenen begraven hier ook hun doden. Een simpel graf; een hoop zand met twee stenen om het hoofd- en voeteneind aan te geven.
We maken een lunchstop bij Nebi Musa met uitzicht op de delta van de Jordaan. Het is werkelijk snikheet en het stikt van de vliegen maar een broodje knakworst met mosterd gaat er altijd in. Alles draait in dit gebied maar ook in geheel Israël maar om één ding en dat is water. Water betekent in Israël leven en overleven. Zeker in de gebieden waar Palestijnen wonen en Israël hun watervoorziening reguleert. We hebben een mooie dag maar zijn ondertussen wel behoorlijk door elkaar gehusseld door de grote kuilen in de woestijn. Ik heb zo een beetje het gevoel dat mijn nieren achter mijn oren zitten. Maar het was beslist de moeite waard. Omstreeks 16:30 uur zijn we weer terug in ons hotel. Om 17;30 uur gaan de televisies in het hotel weer aan, er kunnen weer tosti’s worden besteld, het verkeer raast weer over de wegen, obers lopen weer rond, de lift moet je zelf weer bedienen. Kortom de sabbat is voorbij! Het ‘normale’ leven komt weer op gang.
Ook vanavond is het in de lobby van het hotel weer een komen en gaan van jonge mannen en vrouwen. De ‘huwelijksmakelaars’ zijn weer op dreef. Wij drinken na het eten nog een lekker glaasje in de bar van het hotel en herbevestigen onze vlucht naar Nederland omdat we geen goed gevoel hadden bij de hostess van Isropa. Dan blijkt ook terecht te zijn want er was niets herbevestigd. Israël is mooi om een tijdje te zijn maar in dit land zou ik niet kunnen leven. Er is continue een vreemd soort spanning die moeilijk is te omschrijven. Op straat lopen jongeren gewoon met een geweer over de schouder alsof het de normaalste zaak van de wereld is. En laten we over een vriendelijke bevolking maar zwijgen! Opeens zien we op de televisies die overal in het hotel hangen allerlei nieuwsflitsen, maar het is in het Hebreeuws en dat verstaan we niet. Er is blijkbaar iets heel ergs gebeurd maar wat, dat weten we niet. We gaan slapen en lezen het morgen wel in de krant.